De Haagse voetbalgeschiedenis zou compleet andere wendingen hebben genomen als bobo’s van weleer wat minder schuchter waren geweest. Vooral ten opzichte van (van oorsprong) Rotterdammer Hans Kattenburg. Dan had ves een profclub kunnen zijn en had Holland Sport, wellicht, nog steeds bestaan.
Het daartoe vereiste geld was er in beide gevallen; keurig uitgeteld door Kattenburg himself. Maar ‘t was niet welkom. In het laatste geval, het geval Holland Sport dus, is Kattenburg overtuigd van ‘t waarom: omdat hij jood is. Bestuurslid Hans Kattenburg heeft in 1971 drie ton en een rijtje geldschieters paraat om de vermaledijde fusie (“zeg maar liquidatie”) te voorkomen en Holland Sport in volle glorie te laten voortbestaan. “Maar door iemand in de delegatie werd gezegd: ‘Ik wil het geld van jullie niet.’ Wethouder Piet Vink heeft het ooit ontkend, maar ik ben ervan overtuigd dat die man met ‘jullie’ bedoelde: de joden.”

De biografie van Hans Kattenburg is verre van compleet als hij wordt neergezet alsspeler, trainings-animator, bestuurslid en geldschieter van Holland Sport. Elke stap, elke daad, elke actie van Kattenburg houdt verband met dat zowel letterlijk als figuurlijk onuitwisbare blauwe nummer op z’n linker onderarm. Met zijn onbeschrijflijke ervaringen in de Duitse concentratiekampen dus.

Het levensverhaal van miljonair Hans Kattenburg, van 17 september 1925- dus maagd-, begint bij binnenkomst; bij z’n voordeur aan de Van Alkemadelaan. Ongevraagd steekt hij meteen van wal: “Mijn huis ziet er nog net zo uit als vijftig jaar geleden. Zo ben ik begonnen. En zo wil ik ook eindigen. Zo ga ik dood. Met dezelfde meubels. Alles is schoon. Dat is genoeg. Ik heb geen behoefte aan weelde. Uit respect voor m’n vader, die het kamp niet heeft overleefd. Ik heb het wèl overleefd en zoals ik zijn er nog maar een stuk of honderd in Nederland. En het klinkt misschien gek, maar door de ervaringen die ik als jochie in de oorlog heb gehad, ben ik geworden zoals ik ben geworden. Ik werk keihard. Altijd gedaan.” Voetballersdie ooit het tenue van Holland Sport droegen, kunnen daarover meepraten. In de vernietigingskampen ontpopte zich de onverzettelijkheid van Hans Kattenburg, die zich ook manifesteerde op het trainingsveld. Clubgenoten ondervonden het aan den lijve.

Fanatiek

Kattenburg droeg het trainingspak eerst als speler van vooral het reserve-elftal. Later gaf hij inhoud aan zijn rol als aanjager; zelfs toen hij bestuurslid was. Trainer Cor v.d. Hart benutte de 1,58 meter kleine gestalte als inspiratiebron voor zijn spelers. Hans Kattenburg, wars van bescheidenheid: “Ik was de animator van de trainingen. Ik ging altijd fanatiek voorop en bij mij ging er geen bal in. En als er gelopen moest worden, liep ik ze er allemaal uit. Ik was bestuurslid, dus dat konden die gasten niet op zich laten zitten.”
Kwam Kattenburg, de allereerste profwedstrijden daargelaten, dus kwalitatief tekort voor de hoofdmacht van Holland Sport, in VCS 1 was hij, enkele jaren eerder, een bruikbare kracht. Oordeelde hij ook zelf. Hij meldde zich aan bij de Haagse lakschoenenclub, geformeerd uit ambtenaren, verzekeraars en bankiers. Overgekomen van de weggekwijnde jodenclub De Ooievaars, doorstond hij de ballotage van de Haagse Voetbal Club Sparta, die in meer dan één opzicht van Kattenburg profiteerde. Want als speler stopte hij zijn teammaats zo nu en dan een fooitje toe; vooral als er gewonnen was. Kattenburg schetst zichzelf het liefst als bloedfanatieke middenvelder. Onverzettelijk, onverbiddelijk en – zo erkent hij zelf – “met de langste straflijst van allemaal”.

Wind

De overlevering bevat een affaire in een uitwedstrijd in Rotterdam, die Kattenburg zelf nu onvermeld laat. Anonieme getuigen zeggen echter het volgende te hebben beleefd. We schrijven eind jaren vijftig: het Rotterdamse publiek beschimpt Kattenburg luidkeels als “kleine jood”. Nijdig van het gejoel, beent hij naar de zijlijn, draait de toeschouwers z’n Conder-)rugtoe, laat z’n korte rode broek zakken en… produceert een dijk van een wind. Na afloop moest hij benen maken, maar zoals gemeld: Kattenburg was snel. Dat toonde hij later trouwens ook in België, waar hij kort na de geboorte van het profvoetbal nog kortstondig in Antwerpse voetbaldienst was. Onder een andere naam, dat wel…

Of zijn reputatie een rol heeft gespeeld bij de latere afwijzing van z’n aanbod de financiering van VCS als profclub te verzorgen, kan Kattenburg nimmer achterhalen. Toen in 1954 het profvoetbal ontstond, was VCS juist kampioen geworden van de lste, toen hoogste, klasse. Een overstap naar de profsector lag dus voor de hand, temeer omdat Hans Kattenburg de benodigde f 50.000,-op tafel legde. “Maar het bestuur wilde het niet. Ik heb nooit kunnen begrijpen waarom”, meldt hij nog immer verbitterd.

De geschiedenis herhaalde zich later bij Holland Sport, meent Kattenburg. Daarover later meer. Maar eerst een stap terug naar de “roots” via Kattenburgs ingekorte monoloog: “Na
de bombardementen van Rotterdam in 1940 ben ik met mijn familie naar Den Haag gegaan. We waren met z’n elven. Ik kwam in Den Haag terecht op de Louisa Henriëtteschool en woonde in de Cuypstraat. Op de Ambachtsschool aan de Nieuwe Haven heb ik nog gestudeerd voor schilder en ik werkte bij een speelgoedfabriek in de Hamerstraat. Inmiddels woonde ik op het Oranjeplein bij Harry de Wolf,de bokser. In ’41 en’ 42 werden heel veel joden weggevoerd. Ook ons gezin. Voordat we weg moesten heeft m’n vader me drie dingen op het hart gedrukt: wees altijd eerlijk, verraad nooit iemand en verloochen je eigen geloof niet. Daar heb ik me altijd aan gehouden. Ik kwam eerst in een kamp in Amersfoort, waar mensen elkaars braaksel opaten. In Vught was het iets beter. Omdat ik voetballer en bokser was, had ik soms wat voordelen. Toen het kindertransport was, mocht ik als enige blijven. De rest is allemaal vergast. Na een paar maanden ging ik verder naar Kaldenkirchen. Ik moest daar werken aan het vliegveld. Stenen sjouwen. Ik deed altijd verschrikkelijk m’n best. Ik was me er niet echt van bewust, maar het was een soort lijfsbehoud. Met hard werken dwong je respect af.”

Sanatorium

“Via Dachau/Sachsenhausen moest ik naar Birkenau. Veruit het allerslechtste van wat ik allemaal heb meegemaakt. Auschwitz was in vergelijking met Birkenau een sanatorium. Het was het kamp van Mengele. Iedereen moest alles inleveren en ook alje haar ging eraf. Weer had ik geluk. Er werden twee rijen gemaakt voor de douche. Je weet wat daar is gebeurd. Maar ik stond in de goede rij en kreeg een gevangenispakkie aan. Elke ochtend om vijf uur op het appèl. En niks te vreten. Je ging met groepen van 25 naar het werk. En er mochten er maar 20 terugkomen. Die vijf die waren afgeknald, moesten we mee terugslepen, want er moesten er weer 25 op het appèl zijn.

In 1943 kwam ik in Katowice, Polen. Met pikhouwelen werken in een kolenmijn. Ook daar heb ik keihard gewerkt. Als je dat niet deed, sloegen ze je de pestpokken met een rietje op je reet. Boven de ingang van het kamp hing een bord met de tekst: ‘Arbeit macht frei.’ Daar hebben die moffen zich wel
aan gehouden. Want toen ik een longontsteking kreeg, werd ik naar een zigeuner-ziekenhuis gebracht. Daar werd ik in drie maanden opgelapt.” “Tegen het eind van de oorlog werden de kampen ontruimd. De Russen kwamen en we moesten weg. Op dodenmars. Lopend door de bergen en bossen. Bij Gravinkei Arnstadt, bij Weimar, kwamen we te werken bij een munitie-opslag. Met een Rus, Iwan, de Haagse bokser Harry Druif, en ik. We hadden een Oekraïner als schildwacht. Die was óók bang voor z’n hachje en werkte in het geniep aan een schuilplaats in de bossen. Hij had een
vluchtafspraak met die Rus, die dat weer aan ons had doorverteld. Toen we weer op dodenmars gingen, begon die schildwacht ineens te schieten. In de consternatie vluchtte hij samen met die Rus naar z’n schuilplaats. Wij gingen mee. Na twee etmalen kwam de 644-eenheid van generaal Patton. Harry en ik kwamen daar te werken als bordenwassers.
Van die Rus en Oekraïner hebben we nooit meer iets vernomen. Wij werden opgenomen in het Amerikaanse leger, maar we kregen geen soldij. Van elke soldaat, en dat waren er 178, kregen we elk een dollar. Op de zwarte markt was dat natuurlijk een vermogen waard.”

Vruchtbaar

Met dat vermogen keerde Hans Kattenburg in oktober 1945 terug in Den Haag. Op de jaren eerder afgesproken plaats trof hij (behalve één broer?) geen van zijn familieleden aan. Hij had als enige van het gezin het kampleed overleefd. Het kleine dollar-kapitaaltje vormde later de vruchtbare bodem voor een florerende handel in munten: Numint. Maar geen levensverhaal is zo verbijsterend of er zit wel een smetje op.

Bij de KNVB bevat het dossier Kattenburg maar liefst 13 schorsingen. En op 11 juni 1993 werd de dan 68-jarige Hans Kattenburg, rijdend in zijn auto, gearresteerd op verdenking van het witwassen van buitenlands geld. Dat zou bij bankroven zijn buitgemaakt. Meteen deed het verhaal de ronde dat hij valselijk was beschuldigd door twee eerder aangehouden bankrovers.
Kattenburg verhuisde, maar bleef in dezelfde straat: de Scheveningse strafgevangenis, aan dezelfde Van Alkemadelaan, werd ongewild zijn nieuwe onderkomen. In september ’93 werd Kattenburg veroordeeld tot twee jaar cel, na een eis van vijfjaar. Eind november van dat jaar kon de Haagsche Courant-journalist Dennis Mulkens de vrijlating van de voormalige Holland Sport-bobo melden.

Als gevolg van zijn jarenlange oorlogservaringen werd Kattenburg vrijgelaten, in afwachting van het hoger beroep. Kattenburg, bijgestaan door advocaten als Moszkowicz en Spong, werd uiteindelijk – in februari ’96- door de Hoge Raad veroordeeld tot een halve ton boete en een celstraf gelijk aan de periode die hij al achter de tralies had doorgebracht.

Niet alleen de inmiddels bekende Nederlanders Moszkowicz en Spong prijken op de ellenlange vriendenlijst van Kattenburg. die negenmaal doelwit was van brute roof. Zijn collectie “amice’s” ontstijgt de paginalengte van dit boek. Hij heeft vrienden bij Ajax, vrienden bij de KNVB,vrienden bij Oranje, ja zelfs een enkele vriend bij het huidige ADO Den Haag. Als voetbalmakelaar bracht hij onder meer Wim Suurbier via Duitsland naar Metz en als Oranje-fan reisde hij de nationale voetbaltrots tot in de verste uithoeken achterna.

Zijn vriendenschare in het Haagse Zuiderpark blijft tot een enkeling beperkt. Want ook voor Kattenburg betekende de oprichting van de fusieclub niets meer dan de liquidatie van “zijn” Holland Sport. De club die hij in 1971 hoogstpersoonlijk overeind had willen, en kunnen, houden. Ware het niet dat voorzitter Kroesemeijer, “een braaf mens”, aldus Kattenburg, zwichtte voor de
gemeentelijke druk De schroothandelaar bezat de helft van de vier Holland Sportaandelen (van elk f 25.000,-), Kattenburg had er één (overgenomen van ex-bestuurslid Cees de Bruin), en bestuurslid Pehling was eigenaar van het andere. “Fehling had zijn aandeel aan mij beloofd, maar uiteindelijk verkocht hij het juist niet aan mij, maar aan Kroesemeijer. Dat was de doodsteek” Volgens Kattenburg mag worden aangenomen dat aannemer Pehling vervolgens op eenvoudige wijze enkele gemeentelijke bouwvergunningen had losgekregen. “Over Kroesemeijer wil ik geen kwaad woord horen. Nogmaals: hij was een braaf mens. Zijn enige nadeel was: hij dronk. Ik kan me voorstellen dat z’n vrouw, een nette vrouw, een rol heeft gespeeld bij het besluit z’n aandelen te
verkopen. Want die man was nooit ‘s avonds thuis. En hij gooide bij Holland Sport werkelijk met geld. Hij werd uitgekleed. Had Roggeveen weer eens goed gespeeld, dan gaf Kroesemeijer hem 2.000 gulden. Zo ging dat. Als medebestuurslid had je helemaal geen invloed op dat soort zaken.” En ook de invloed op de “fusie” werd daarmee dus voor de neus van Kattenburg weggekocht.

Vuur

Kattenburg spuwt een kwart eeuw later nog altijd vuur als de teloorgang van de groenwitten wordt geanalyseerd. “Het ging om 300.000gulden. Ik heb dat geld zo op tafel gegooid. En de bedrijven die wilden meewerken, had ik óók geregeld. Onder andere een modebedrijf en Slavenburg. Als dat was doorgegaan, was Holland Sport nu misschien de grootste club van Nederland geweest. Misschien zag ADO juist daarin wel het gevaar. Ze werden in het Zuiderpark steeds meer door ons overvleugeld. Dat was tegen het zere been. Herman Choufoer, bestuurslid van ADO, heeft toen Kroesemeijer benaderd. Ik kon, als ik m’n aandeel verkocht, ook in het bestuur van ADO plaatsnemen. Maar dat heb ik geweigerd. Choufoer bleek trouwens wel een nette vent. Hij heeft zich keurig aan de afspraken gehouden en mij netjes uitbetaald. Ik leed dus geen financieel verlies. En ach, als voorzitter van ADO heeft hij gedaan wat hij als voorzitter van zijn club moest doen.”

Ook de voor de fusie verantwoordelijk gehouden wethouder Piet Vink heeft volgens Kattenburg te goeder trouw gehandeld. Dat Vink bij de PTT werkzaam was “onder” Choufoer, is volgens Kattenburg geen reden tot verdachtmaking. “Ik zeg niet dat Vink Holland Sport kapot heeft gemaakt. Hij heeft gedaan wat hem op dat moment het beste leek. Later heeft Vink tegenover mij weleens spijt betuigd. Volgens mij ligt hij’s nachts nog te woelen in z’n bed. Ik denk dat die man er echt onder lijdt”, zegt Kattenburg over PvdA’er Piet Vink. Veel kwalijker vindt Kattenburg, zelf trouw VVD-stemmer omdat zijn vader dat stemde, de rol van Vinks toenmalige afgevaardigde Uithof. Omdat deze Kattenburgs geld zou hebben gebrandmerkt als onwelkom joods geld. “Ik kon en wilde de club zo overnemen. Maar die man gunde het me niet. Omdat ik een jodenjongen ben.

En een deel van de pers speelde trouwens ook een kwalijke rol. Daan Overhoff van de Haagsche Courant en John Linse van Het Vaderland hebben Holland Sport altijd veel te negatief benaderd. Linse was de schoonzoon van Eddy Hartman, de manager van ADO.”

De frustratie van de teloorgang van Holland Sport beheerst – net als de Duitse kampen – nog altijd het leven van Hans Kattenburg, van Rotterdammer al lang geleden gepromoveerd tot Hagenees. Ook als hij de 70 is gepasseerd, staat zijn dagritme nog altijd in het teken van orde, regelmaat en discipline. Bij zijn 1,58 meter past (daarom) nog altijd een nette 64 kilo, schoon aan de haak.

Drank alleen bij wijze van uitzondering, en dan – zoals tijdens deze terugblik – van hoge kwaliteit. En elke ochtend vroeg uit de veren. Ook elke dag een vaste hard loopronde door Wassenaar en Den Haag.  Ondanks zijn bronchitis en met begeleiding van zijn hondstrouwe viervoeter. Het zijn vooral die rondes die hem dagelijks doen terugdenken aan, en terugverlangen naar, Holland Sport en Houtrust. Aan en naar de tijd dat trainer Fuchs de selectie van Holland Sport door het Rotterdamse (!) Kralingse Bos joeg. Fuchs in de auto voorop, Kattenburg er – hollend – vlak achteraan en
de voetballers volgend op respectabele afstand. ‘Sinds de oorlog leef ik volgens een strakke discipline. Want laten wij elkaar nou niets wijsmaken. Natuurlijk hebben we iets
overgehouden van de oorlog!'”

Rob Langeveld
Uit het boek “Op Hout-rust geen zegen (Opkomst en ondergang van Holland Sport)”.
Het boek van de auteurs Rob Langeveld en Hans Pars is in 1999 uitgegeven, ISBN-90-72766-32-6

Noot website Haagse voetbalhistorie; plaatsing van dit verhaal via persoonlijke goedkeuring van de auteurs Rob Langeveld en Hans Pars