Laatst had ik het met een vriend over het niveau van de voetbalscheidsrechters in Nederland. Nadat we een aantal voorbeelden van scheidsrechterlijke dwalingen de revue hadden laten passeren, dwaalden mijn gedachten af naar de koddigste leidsman die ik in mijn lange voetbalcarrière mocht meemaken: Cor Demmer. Demmer was een fenomeen en tevens een raadsel. Een scheidsrechter als Demmer: hoe kon dat?

Vaak floot hij de wedstrijden van ons elftal, Graaf Willem II VAC 4, in de tijd dat de tweede klasse nog gezegend was met HVB-scheidsrechters. Demmer floot, mild uitgedrukt, warrig. Hoezeer hij de aanvoerders voor de wedstrijd ook inlichtte over zijn arbitrale principes (‘één keer mekkeren is een waarschuwing, de tweede keer wordt het douchen’), tijdens de wedstrijd herkende je daar weinig van terug. Driftig liep de kleine, gedrongen, wat kalende man zijn diagonalen over het veld, steeds roder aanlopend en steeds heviger transpirerend, en raakte de bal daarbij menigmaal uit het oog.
Als hij het even niet meer wist, floot hij af en besloot hij tot een opgooibal. Dan riep hij van elke ploeg één speler bij zich en legde hun uit dat ze het duel niet eerder mochten aangaan dan nadat de bal de grond had geraakt. Daarna nam hij een korte rust in acht als om het ritueel meer aanzien te geven. Tenslotte, in plaats van de bal rustig uit zijn hand te laten vallen, wat in dergelijke gevallen de gewoonte is, smeet hij hem met volle kracht tegen het gras, waardoor hij ter hoogte van de hoofden van de gereed staande spelers opsprong. Van deze voorstelling konden we vele malen tijdens de wedstrijd genieten.

80

Scheidsrechter Demmer verscheen nooit zonder zijn moeder in de kantine van de club waar hij moest fluiten. Tijdens de wedstrijd, die ze vanaf de zijlijn op een door haar meegenomen klapstoeltje bekeek, werd mijn blik voortdurend naar haar felgekleurde haarstuk getrokken.
Na de wedstrijd, wanneer de scheidsrechter volgens de voetbaletiquette een drankje kreeg aangeboden, vroeg hij voor moeder ‘een broodje kreket graag’. Dat nuttigde moeder met smaak.

Jaren later ontmoette ik Demmer in de kantine van Wassenaar, de club waarin ik toen speelde. Hij zat alleen aan een tafeltje, midden in de vrijwel lege ruimte. Aan zijn rode en vochtige gezicht kon ik zien dat hij er al een wedstrijd op had zitten. Ons elftal had die middag geen ‘scheids’, dus vroeg ik Demmer of hij ons uit de brand kon helpen. Ik had het niet twee keer hoeven vragen. Demmer sprong uit zijn stoel en haastte zich naar zijn kleedkamer om zich daar voor te bereiden op de wedstrijd. Ik had mijn teamgenoten tot in de details ingelicht. ‘Dem­mer is een fenomeen. Maak je niet druk om zijn beslissingen, geniet van zijn optreden.’ Dat deden ze. Het scheelde niet veel of ze hadden om een opgooibal gevraagd.

Na de wedstrijd maakte ik een praatje met de scheidsrechter die ‘zelden zo plezierig had gefloten’. Hij herinnerde zich mij nog heel goed en ook het Graaf Willem-team waarin ik destijds speelde. En hij herinnerde zich nog veel meer: ‘Jullie beste seizoen was dat jaar dat VUC kampioen werd, dat elftal met oud eerste-elftalspelers. Jammer dat jullie het toen niet redden. Maar later hebben jullie het wel gehaald, na een beslissingswedstrijd tegen Quick.’ De man wist nog alles. Hij was een levende encyclopedie van de Haagse reserve-elftallen uit de jaren tachtig. ‘En uw moeder?’ probeerde ik voorzichtig. Zijn moeder ‘was’ niet meer. De scheidsrechter keek wat glazig naar de deur van de bestuurskamer. Er viel een stilte. Toen: ‘Ze kwam graag bij jullie, op Graaf Willem.’ En ik, moed vattend: ‘En dan at ze met smaak haar broodje croquet.’
‘Ja,’ zei de man tegenover me aan het tafeltje. ‘Na enige tijd hoefde ik daar niet eens meer om te vragen. Dan zetten ze het zomaar voor haar neer.’

Respect voor Cor Demmer, een icoon op de Haagse voetbalvelden.

Uit de “Roggebode” van december 2014