Vanaf mijn prilste jeugd tot mijn drieëntwintigste jaar heb ik gewoond in de Usselincxstraat in het Bezuidenhout in Den Haag. Om precies te zijn op nummer 106. Het was een zeer kinderrijke straat. Dat kon ook moeilijk anders want kinderen van mijn leeftijd of iets ouder waren allemaal producten van de zogenaamde geboortegolf.
Auto’s waren er niet of nauwelijks. Slechts de heer De Boer had een Traction Avant, de kostganger Van Schelvis op 112 een Goggomobiel in fondant rose en de heer Mulder een Renault-Dauphine.
Naast spelletjes, als landverovertje, puttenloop, verstoppertje en niet te vergeten lijnbal ( waarvoor mijn zus Ineke vaak de lijnen van restjes wol punnikte), werd vaak putjevoetbal gespeeld met een tennisbal.
De eigenaren van de schaarse auto’s werden verzocht deze zodanig te parkeren dat de doelen (lees putten) vrij waren. Ik kan mij niet herinneren dat dit ooit is geweigerd. Putjevoetbal met een tennisbal had overigens wel de vervelende bijkomstigheid dat de bal vaak in de put belandde. Gelukkig hadden we een techniek ontwikkeld om met een kachelpook de put te openen, zodat het spel na enige onderbreking verder gespeeld kon worden.
In de jaren vijftig waren onze grote idolen Faas Wilkes, Bertus de Harder, Cor van der Hart, Rob Wiersma en Bram Appel. Na een interland, die door de hele buurt op de radio (televisie kwam pas in de tweede helft van de vijftiger jaren) werd gevolgd, kwamen de jongens naar buiten voor een partijtje voetbal. Een ieder haastte zich om te roepen “ik ben Faas Wilkes” of een ander idool om toch vooral niet als een minder aansprekende Jan Klaassens (kanthalf van VVV in die tijd) of Kees Kuys (linksback van NAC) te hoeven spelen.
Sporten in verenigingsverband voor jongens uit onze buurt betekende in die jaren meestal voetbal. Andere sporten die momenteel heel populair zijn, zoals tennis, hockey, schaatsen en atletiek, waren toen voor ons te duur.
De dichtstbijzijnde voetbalvereniging bij ons in de buurt was de Hsv VUC aan de Schenkkade te Den Haag. Een aansprekende club, in het bezit van de zogenaamde “Wondertent”, beroemd door de donderspeeches die bondscoach Karel Lotsy daar altijd hield. Bovendien had deze club één van de idolen van die tijd, Bertus de Harder, voortgebracht. Ook beschikte VUC als eerste vereniging van Nederland in de vijftiger jaren, om precies te zijn sinds 1949, over een uitstekende lichtinstallatie.
De jongens uit de buurt konden voor een kwartje, of door over het hek te klimmen en dan dus gratis, toen aansprekende wedstrijden zien met soms verassende resultaten. Zo heb ik ooit bijvoorbeeld VUC met 2-0 zien winnen van Feyenoord.
Verder lagen, op korte afstand, voetbalvereniging Oosterboys (later gefuseerd en OSC geworden) en sv Duinoord aan de Hoekwaterstraat, op de grens van Den Haag en Voorburg waar nu de Utrechtse Baan ligt.
VUC was dus voor mij de dichtstbijzijnde club, had een mooie historie en aansprekende eerste elftalspelers. Ik denk daarbij aan Wout Ruys, de doelmannen Clemenkoff en Van Deelen, de latere trainer Joop Castenmiller en niet te vergeten de kleine rechtsbuiten Cor van Rijn.
Je zou dus zeggen, ik ging lekker voetballen bij VUC! Niets is echter minder waar. Er waren wel wat kinderen uit de Ussellincxstraat lid van VUC maar de meeste kinderen (vriendjes) uit mijn buurt waren echter lid van de Hvv Archipel. De keuze voor mij was dus snel gemaakt, ik werd lid van de voetbalvereniging Archipel, die “helemaal” aan de Buurtweg op de grens van Den Haag en Wassenaar voetbalde.
Ton Zwennes
(Uit het clubblad van de Hvv Archipel 28 september 1996)