Jeugdigen binnen onze maatschappij hebben mijns inziens altijd al willen voetballen, echter de geschiedenis geeft aan dat het junioren alsmede pupillenvoetbal relatief laat van start is gegaan. Betreffende junioren of adspiranten was dit pas vanaf 1920 van toepassing – voor pupillen vanaf 1949.

Tot 1920 was het binnen de HVB (Haagse Voetbal Bond) onmogelijk om in formele junioren of adspirantencompetities te voetballen – die bestond gewoon nog niet. Eigenlijk te gek voor woorden, zeker gezien het feit dat een veelheid aan jeugdigen reeds bij de senioren meespeelden – dit overigens met alle gevolgen van dien. Had men in die tijd nog niet van de groeispurt gehoord of had men echt niet het idee dat juist die jonge gasten in het seniorengeweld zwaar geblesseerd zouden kunnen raken of gewoonweg ten onder zouden kunnen gaan?

Al in 1907 overwoog het afdelingsbestuur een adspirantencompetitie voor jongens vanaf 12 jaar in te stellen, moest er uiteraard wel genoeg belangstelling voor zijn – die was er vreemd genoeg nog niet. In 1918 waagden Quick, HVV en HBS alsnog een kans om ‘legaal’ een competitie in elkaar te draaien – men opperde het plan om hiervoor andere Haagse voetbalverenigingen uit te nodigen. Helaas gaf het Haagse Afdelingsbestuur nog geen toestemming – men was echter wel bereid mee te denken om jongens tot een bepaalde leeftijd op zaterdagmiddagen of zondagochtenden te laten voetballen – alle voetbalclubs uit de Haagse regio moesten dan wel betrokken worden – er lagen dus mogelijkheden.
De columns van Rini Toet worden mede mogelijk gemaakt door BeDe Kamerverhuur

In Delft speelde men inmiddels – buiten de KNVB om – een informele competitie voor jongens van 12 tot 17 jaar. Deze Delftse competitie was rondom 1919 goed voor 11 voetbalverenigingen met 21 elftallen.
In Den Haag werd met spoed een commissie samengesteld die e.e.a. op haalbaarheid moest toetsen. Die Haagse commissie heeft destijds duidelijk gebruik gemaakt van de reeds in Delft opgedane adspirantenkennis. Op 9 januari 1920 kwam de HVB na veel wikken en weken en voorzetten van de verantwoordelijke commissie tot de conclusie gekomen dat er door de Haagse jeugd in HVB-verband kon worden gevoetbald – uiteraard waren hier richtlijnen aan verbonden. De eerste eis was dat de jonkies op leeftijd en lichaamsgesteldheid en niet op voetbalcapaciteit gerangschikt zouden moeten worden. De adspiranten zouden moeten worden ingedeeld in leeftijdscategorieën van 12 tot 17 jaar waarbij de wedstrijden slechts 1 uur mochten duren en op zondagmorgen gespeeld zouden worden – tenzij er voldoende deelname voor een zaterdagmiddag-competitie zou zijn.

Begin 1920 was het zover – de eerste adspirantenwedstrijden, decennia later werden dit dus junioren, werden in januari 1920 gespeeld. Voor deze competitie hadden de volgende voetbalverenigingen zich inmiddels ingeschreven, HBS (4 elftallen), ADO (1 elftal), HDV (1 elftal), Zorgvliet (1 elftal), Quick (3 elftallen), BMT (2 elftallen), HVV (3 elftallen), Zwart Wit (1 elftal), SDO (3 elftallen) en Animo (1 elftal). Niet veel later schreven tevens Graaf Willem II en SVC hun adspiranten in. In de zomer van 1920 volgden VDS en RVC.
In de zomer van 1920 werden de volgende extra wedstrijdrichtlijnen door de HVB geformaliseerd:

Uit bovenstaand artikel uit de Sportkroniek kan worden afgeleid dat men in Den Haag inzake het adspirantenvoetbal vooropliep – echter niets was minder waar. In Amsterdam had men namelijk ook al het nodige pionierswerk verricht. Hier speelden reeds dertig elftallen in een adspirantencompetitie waar slechts spelers jonger dan 16 jaar aan mochten deelnemen. Deze competitie was in 1918 aangevangen. Tijdens het schrijven van dit stuk vroeg ik me direct waar al die Delftse adspirantenploegen waren gebleven, die hadden in 1920 toch gewoon kunnen aanhaken. Na diepgaand onderzoek heb ik kunnen vaststellen dat pas in 1948 de complete Delftse adspirantencompetitie in de Haagse juniorencompetitie werd geïntegreerd.

Om een beeld inzake de groei van het adspirantenvoetbal te geven hierbij de indelingen van 1928:
1e klasse: DVV, Quick, VUC, RVC, ADO, HVV, HBS en Celeritas.
2e klasse: Laakkwartier, HDV, VIOS, Duno, Quick, VUC, RVC, ADO, De Jagers a, De Jagers b, HBS, BMT, Scheveningen en Oranje-Blauw.
3e klasse: Laakkwartier, HDV, DVV, SVC, TONEGIDO, Duno, Quick, ADO, HVV a, HVV b, VCS, WIK, HBS, VDS en SOA.
4e klasse: Laakkwartier, SVC, Duno, Celeritas, ADO, HVV en De Jagers.
In totaal dus 44 adspiranten-elftallen.

Tijdens het seizoen 1929/1930 telde de competitie zeven klassen van de 1e klasse tot en met de 4e klasse B – zie onderstaand artikel.

In de jaren dertig was er o.a. binnen Den Haag sprake van een bedrijfsvoetbalcompetitie – naast een seniorencompetitie was er tevens een adspirantencompetitie van toepassing. Onderstaande competitiekaart dateert uit 1935, het jaar dat mijn schoonvader A. Reijke namens de adspiranten van bedrijfsvoetbalvereniging VOP als jongen van dertien zijn eerste stappen op het voetbalveld maakte. Bovenstaand bericht uit de Sportkroniek dateert van 27 oktober 1935 – het VOP-adspirantenteam speelde uit bij SEVV.

Bovenstaand plaatje spreekt voor zich. Naarmate de jaren vorderden groeide de adspiranten-competitie als kool. Uit Delft was DHC inmiddels met 1 elftal overgestapt naar de Haagse adspiranten-competitie. Hierna volgden tot 1948 nog een beperkt aantal Delftse elftallen – zoals eerder beschreven was Delft in 1948 definitief geïntegreerd.

Inmiddels waren er in 1942 welgeteld 230 jeugdelftallen en werd de kreet adspiranten steeds vaker vervangen door junioren – de kreet junioren is terug te zien in bovenstaande boetelijst. Persoonlijk verbaast het mij dat tijdens de oorlog gewoon nog boetes werden uitgedeeld terwijl men van ellende nauwelijks een dubbeltje kon ophoesten. De oorlogsomstandigheden zullen er mede debet aan zijn geweest dat pas in 1949 pupillenwedstrijden werkelijkheid werden. Spelers van tien tot twaalf jaar mochten voetballen, echter nog niet in competitieverband.

Toch werd er al in 1942 pupillenvoetbal georganiseerd, dit o.a. bij Celeritas. Men begon deze informele – niet door de HVB goedgekeurde – competitie met acht ploegen. Echter, voordat men het besefte kwamen er zoveel clubs bij dat de KNVB er lucht van kreeg en de medische commissie van de KNVB alle doelstellingen inzake het van de grond krijgen van een pupillencompetitie verbood. Pas in 1949 werd het pupillenvoetbal dus in Den Haag geaccepteerd – de medische commissie was blijkbaar over stag gegaan. Het aantal pupillenelftallen groeide in de kortste tijd naar meer dan 150 – de HVB besloot tussentijds alle pupillenpoules te hergroeperen. Grote uitslagen waren leuk voor de winnende partij, echter minder fijn voor de verliezende pupillen. Zeker als men wekelijks met een doelpuntenregen in het eigen voetbalnet werd geconfronteerd. Dit hergroeperen wordt anno 2023 nog steeds toegepast – wat mij betreft een prima regel. Topteams spelen na hergroepering hoger en ondervinden dan meer weerstand – mindere teams worden op een lager niveau ingedeeld – iedereen tevreden.

De volgende regels voor het pupillenvoetbal waren in 1950 van toepassing:
– aan het pupillenvoetbal mag worden deelgenomen door spelers die ten minste 10 jaar oud zijn;
– zodra een speler twaalf jaar is geworden mag hij niet meer aan het pupillenvoetbal deelnemen;
– de wedstrijden worden geleid door de jeugdleiders der clubs, daartoe door het afdelingsbestuur aangewezen of toegelaten;
– protesten worden niet in behandeling genomen; de wedstrijden hebben een duur van 2×20 minuten;
– de wedstrijden mogen nog niet in competitieverband worden gespeeld; standen mogen niet worden opgemaakt;
– in de clubbladen mogen alleen uitslagen worden vermeld.

Vanuit de KNVB en HVB had men dus bedacht dat er geen eindstanden mochten worden opgemaakt en alleen pupillenuitslagen in het voetbalkrantje mochten worden gepubliceerd. Anno 1923 zien we het fenomeen van het niet registreren van uitslagen noch competitiestanden terug bij JO7 t/m JO10 alsmede bij MO8 t/m MO10. Zowel de meisjes als de jongens in deze leeftijdscategorie onder de tien jaar bevinden zich volgens de KNVB in een ontwikkelfase waarbij de competitie geen doel maar een middel is dat bijdraagt aan het spelplezier en de individuele ontwikkeling. Begrijpelijk, echter er zijn meisjes en jongens die onder de elf mogen meespelen terwijl zij nog steeds tien jaar jong zijn – zij zullen hun ogen niet sluiten voor het zoeken naar uitslagen en standen.

Verder werd er door de HVB uitdrukkelijk op gewezen dat alle pupillen eerst (goed)gekeurd moesten worden alvorens aan wedstrijden te mogen deelnemen. De keuringsbewijzen moesten aan de HVB worden toegezonden. In tegenstelling tot de junioren werden er in 1950 nog geen pupillen competitiekaarten (identificatiebewijzen) door de KNVB en/of HVB afgegeven – men hoefde dus ook nog geen foto’s voor het voetbalkaartje te laten maken. Het bondsgeld voor pupillen was vastgesteld op 25 cent per jaar.
Terug naar het pupillenvoetbal van 1950 met voor mij de vraag wanneer de pupillenlatten daadwerkelijk zijn ingevoerd. De pupillenlat is uitgevonden door jeugdbesturen die zo’n groot seniorendoel te bedreigend vonden voor kleine keepers van nauwelijks een meter lang. Net alsof zo’n keepertje meer kans had een bal tegen te houden die op 1 meter 80 centimeter over zijn hoofd zeilde dan op 2 meter 44 centimeter! In de jaren 70, toen alle pupillen nog op gewone velden speelden, zag je ze nog. Een centimeter of 60 onder de gewone lat hingen de pupillenleiders een extra lat: de pupillenlat. De pupillenlat was zeg maar een witgeverfde houten lat die met twee ijzeren haken aan de bovenlat van het te verdedigen doel werd gehangen. Ook ik heb de pupillenlat zelf – toen ik van 1967 tot 1969 bij de pupillen speelde – nog meegemaakt. Er werd gewoon, net zoals bij de junioren, op een heel veld gespeeld. Inmiddels werd er trouwens twee keer een half uur gespeeld. Alle spelregels waren van toepassing – behalve bij een corner en een inworp. De zogenaamde pupillencorner – waarbij de kleinere bal (ik dacht een drietje) op de kruising van het zestienmetergebied en de achterlijn mocht worden gelegd – deze maatregel zorgde ervoor dat de bal daadwerkelijk voor de pot kon worden geslingerd – de trapafstand was te overzien voor een ventje van onder de 12 jaar jong. Bij een inworp hadden de pupillen de mogelijkheid om de bal – indien foutief ingeworpen – nog twee keer te mogen ingooien – na drie foutieve inworpen mocht de tegenpartij het proberen. Pas toen de F- en E-pupillen op halve velden met kleine doeltjes gingen spelen, verdween de pupillenlat en is deze nooit meer teruggezien. Ik ben benieuwd of er nog voetbalverenigingen zijn die deze latten nog ergens hebben opgeslagen. Eigenlijk had ik een enorme hekel aan die pupillenlatten, zeker als B-junior toen o.a. mijn persoontje regelmatig werd verzocht de best wel zware en incourante lat van de reguliere lat te verwijderen – zeker als het koud en vochtig was bleek dit een onprettig klusje.

In het jaar dat ik als voetballer bij de pupillen aan de slag mocht was er sprake van een A-afdeling (16-18 jaar, 2×45 minuten)), B-afdeling (14-16 jaar, 2×40 minuten), C-afdeling (12-14 jaar, 2×35 minuten) en dus de pupillen (2×30 minuten). Die twee keer 30 minuten vonden wij destijds veel te kort – wij konden dan ook niet wachten totdat wij af en toe met de C-jeugd mochten meespelen – kwamen er weer 5 minuutjes bij.

Het moet eind jaren zestig zijn geweest dat het welpenvoetbal (8 tot 10 jaar) werd geïntroduceerd. Het miniwelpenvoetbal (6 tot 8 jaar) volgde in 1977. Met deze enorme verjongingsslagen is het voor de allerkleinsten mogelijk gemaakt heerlijk te trainen en te voetballen. Met allerlei gewijzigde spelregels – zoals geen buitenspelregel van toepassing – konden de kleintjes spelenderwijs leren voetballen.

Het volgende is/was nieuw voor mij – bij het doornemen van junioren en pupillen wedstrijdprogramma’s in de jaren vijftig viel het mij op dat alle op zaterdag geplande jeugdwedstrijden op zaterdagmiddag en niet op zaterdagochtend werden gespeeld. Nader onderzoek leerde mij dat kinderen tot 1962 op zaterdagochtend gewoon naar school gingen – dus dat was dan ook weer duidelijk. Velen van u zullen zich dit nog kunnen herinneren.

Na de oorlog heeft het jeugdvoetbal dus een enorme groei doorgemaakt. Vanaf 1977 mogen kinderen vanaf hun zesde jaar voor een voetbalvereniging uitkomen en kunnen zij tot hun negentiende van hun voetbaljeugd genieten. Met name nadat Rinus Michels zijn Zeister Visie binnen het Nederlandse voetbal heeft geïntroduceerd heeft men binnen onze Hollandse school veel trainingsvormen vanuit het straatvoetbal afgeleid. De onzin van het rondjeslopen bij met name de kleinste jeugd is wat mij betreft inmiddels hopelijk grotendeels uitgebannen – alhoewel je weet maar nooit. Spelvormen in kleine maar ook grotere ruimtes zijn veelal van toepassing. Het trainen van schijnbewegingen met de bal aan de voet kan geen kwaad, we moeten echter wel beseffen dat er bijvoorbeeld in de jaren zestig niet voor iedere speler een bal beschikbaar was. Sterker nog, een trainer had hooguit twee ballen tot zijn beschikking. Hierbij is het absoluut het vermelden waard dat de meeste voetbalverenigingen in de jaren vijftig, zestig, zeventig en tachtig over ongediplomeerde trainers beschikten. Veel welwillende voetbalvaders die uit de losse pols trainingen verzorgden en op zaterdagen hun elftal begeleidden trainden dan het team van hun zoon. Tot op de dag van vandaag zien wij dat dit fenomeen nog steeds voor een veelheid aan voetbalverenigingen van toepassing is – moet wel aan worden toegevoegd dat zowel vanuit ADO als de KNVB-trainerscursussen worden verzorgd. Bij veel grote Haagse voetbalverenigingen worden al jaren gediplomeerde trainers of jonge spelers ingezet om de kleinste jeugd te trainen en te begeleiden – kunnen veel verenigingen een voorbeeld aan nemen. Waar ik alleen wel wat moeite mee heb is het feit dat het erbij de gemiddelde warming-up op neer komt dat men het eerste kwartier bezig is om zonder bal het lichaam op gang te krijgen. Ik beschouw dit als verloren opleidingstijd en adviseer gewoonweg om de inmiddels ruimschoots beschikbare ballen in dat eerste kwartier vele malen te laten raken. Het lijkt mij stug dat er ook maar één jeugdspeler is die de voorkeur aan een warming-up zonder bal geeft. De KNVB heeft de Zeister visie sinds jaar en dag gepromoot – dit komt o.a. terug in het vier tegen vier voetbal. Een goede opleiding van de jeugd is onontbeerlijk.

Wat zou ik weer graag Haagse voetbaljuniorenselecties willen aanschouwen. Waar is de tijd gebleven dat bijvoorbeeld in 1970 een elftal van 16/17 jarigen voor wedstrijden met de Haagse jeugd werd opgeroepen. Het volgende rijtje bekende voetbalnamen werd destijds als talent voor dit elftal gescout: Hijkoop, Storm, Wiemans, Linders, de Jong, Lochtenberg en Kila (allen ADO), Dijkman en v.d. Ende (DHC), Reurings (DHL), Vermeulen (Den Hoorn), Polman (JAC), Hess (Oranje Blauw), van Vliet (RKSVM), Bakhuis en Pothuizen (RVC), Mol (VCS), v.d. Meer en v.d. Niet (VUC), Kok (JAC), Vonk (Hoek van Holland) en v.d. Wulp van RVC.

Anno 2023 staan er In Nederland zeker 20.000 voetbaldoelen – dus zijn er ongeveer 10.000 voetbalvelden. Op elk wedstrijdveld staan twee vaste doelen en bijna altijd een aantal losse verplaatsbare trainingsdoelen. Een 11 tegen 11 wedstrijddoel is overal in de wereld 7,32 x 2,44 meter.
Er zijn inmiddels drie maten voetbaldoelen:
– Senioren 11 tegen 11 wedstrijden: groot doel: 7,32 meter breed, 2,44 meter hoog en 1,50 meter diep (7,32m x 2,44m x 1,50m);
– Pupillen/jeugd wedstrijden 8 t/m 12 jaar: doel: 5 meter breed, 2 meter hoog en 1,50 meter diep (5m x 2m x 1,5m);
– Pupillen wedstrijden: onder 6 t/m 7: klein doel: 3 meter breed, 1 meter hoog en 0,80 meter diep (3m x 1m x 0,80m).

In 1966 was er in de Haagse regio sprake van 17 poules met A-klassers, 28 poules met B-klassers, 31 poules met C-klassers en 21 pupillenpoules. Een enorme groei dus ten opzichte van het ontstaan van het adspirantenvoetbal in 1920 en het pupillenvoetbal in 1949. In 1966 was er nog geen sprake van meisjesvoetbal, G-voetbal, welpen (E-voetballers) en mini-welpen (F-voetballers) voetbal. Heden ten dage zijn er poules voor JO19, J018, JO17, JO16, J015, JO14, JO13, JO12, JO11, JO10, JO9, JO8. JO7 en een veelheid aan meisjes-categorieën. Zou JO17 met de 1e klasse adspiranten uit 1920 vergeleken kunnen worden, JO16 met de 2e klasse adspiranten, JO15 met de 3e klasse adspiranten en JO14 met de 4e klasse adspiranten? Ik denk van wel. Het grootste verschil met 1920 is dat alle hedendaagse voetballers scheendekkers moeten dragen en dat er in 1920 met veterballen werd gespeeld.

Rini Toet
02-11-2023