Ik behoor nog tot de generatie die totdat men tien jaar oud was van de KNVB nog niet aan formele competities mocht deelnemen – in april 1967 was het zover. Wekenlang voorafgaande aan deze voor mij gedenkwaardige zaterdagochtend liepen de voetbalspanningen hoog op en werden mijn ouders gek van mijn vragenregen over wanneer het eindelijk zover was. Gemakshalve ga ik ervan uit dat vele van u dit spanningsveld herkennen. Voetballen hadden wij uiteraard allang op straat geleerd – aanvallen, verdedigen, pingelen en koppen – voor ons absoluut geen probleem. Vrijwel in elke straat werd in de jaren zestig heerlijk tegen een plastic balletje aangetrapt – straten die overigens nog niet waren geasfalteerd – kinderhoofdjes of ander soort straatstenen vormden de keiharde – ongelijke – ondergrond. De scheefliggende bestrating van destijds was er vrijwel nooit de oorzaak van dat er werd gestruikeld of een doodsklapper werd gemaakt – wij leerden spelenderwijs de oneffenheden te ontwijken. Verhoogde stoepranden werden bij ons in de buurt als uitlijnen gezien en de doelpalen werden meestal door jassen vormgegeven.
Dat voetballen deed je in die periode gewoon op je normale schoenen of op de goedkoopste gymschoentjes die overigens nauwelijks – vanwege een kleine portemonnee – konden worden aangeschaft – zo breed hadden de mensen het in de jaren zestig immers absoluut nog niet. Schoenen die in het weekend werden opgelapt zodat als er visite langskwam je er nog een klein beetje fatsoenlijk bij liep. Menig vader had in die tijd een soort van schoenmaakgereedschap om de afgesleten zolen met grote regelmaat te vervangen. En dan de bal. Meestal waren het dezelfde jongens die voor een plasticbal zorgden – heilig waren die ronde gevallen. Dat zo’n plastic bal ook wel eens lek ging was er de oorzaak van dat het kon voorkomen dat er een paar dagen niet kon worden gevoetbald. De alternatieven waren bijvoorbeeld wielrennen, vissen, touwtjespringen, steppen, knikkeren, tollen en hardlopen door de buurt. Bij die zogenaamde wielrenwedstrijden waren we allemaal of Jan Jansen of Rini Wagtmans waarbij wij de mazzel hadden dat er bij ons in de buurt nog nauwelijks auto’s reden. Zoals menig van onze snelheidsduivels op twee wielen roekeloos de hoek om knalden zou dit heden ten dage een reeks aan ziekenhuisopnames opleveren – het eigen ziekenfondsrisico zou als het ware als sneeuw voor de zon verdwijnen. Een ander sportief alternatief vonden wij in het honkballen met een soort van knuppel en tennisbal – dit gewoon tussen de huizen dus. Kortom, wij beoefenden al op jonge leeftijd een veelheid aan sporten.
De enige obstakels die onze straatvoetbalpartijen konden onderbreken waren de buurtmelkman, de schillenboer en een mobiele bakker die die er met hun vervoermiddel langs moesten of moeders die aan het begin van de straat stond te blèren dat het avondeten klaarstond. Hoe vaak is het niet voorgekomen dat wij deden alsof wij ma niet hadden gehoord om vervolgens bij te late thuiskomst met een koude maaltijd te worden geconfronteerd. Bovendien mocht je vervolgens na het eten niet naar buiten. Standvastig als ma was stonden wij tien minuten later gewoon weer een balletje te trappen. Dit betrof kleine of grote partijtjes, putjesvoetbal, paaltjesvoetbal, bal over koppen, hooghouden of het trappen van een bal tegen een blinde muur waarbij het beheersen van een goede balaanname en traptechniek geleidelijk aan steeds meer werd geoptimaliseerd.
De columns van Rini Toet worden mede mogelijk gemaakt door BeDe Kamerverhuur

Die onderlinge straatvoetbalpartijen konden destijds zonder herkenbare tenues – uitzonderingen daargelaten – worden gespeeld. Toch opmerkelijk dat vrijwel alle deelnemers zonder hapering hun medespelers wisten te bereiken en nimmer naar de verkeerde kleur speelden.

Koppen leerden wij in de Slachthuisdwarsstaat waar aan het einde van de straat sprake was van blinde muren – ongeveer zes meter tegenover elkaar hebben wij destijds met witte verf doelen op de muren geschilderd zodat wij bij een tegenstander konden scoren. Dat het niet bij koppen bleef was bepaald niet ideaal voor de bewoners van het pand – er werd immers naast het koppen volcontinue met volle kracht een bal tegen de gevel getrapt. Dat dit de nodige irritatie opleverde en als gevolg hiervan slaande ruzies dreigde uit te breken heeft destijds voor de nodige onrust bij ons in de buurt gezorgd. Achteraf gezien moet ik toegeven dat het echt geen fijn geluid moet zijn geweest als men als bewoner per seconde met een soort van inslaand bomgeluid werd geconfronteerd. Eigenlijk is het bewonderenswaardig dat de buren nooit hun beklag bij de politie hebben gedaan.
Foto van de Slachthuisdwarsstraat rondom 1980. De door ons geverfde doelen stonden nog steeds op de muur – er stonden inmiddels auto’s in de straat en de doelen waren geblokkeerd door paaltjes en een speeltoestel. Ook de stoepranden waren inmiddels verwijderd.

Feitelijk voetbalden wij doordeweeks tot onze tiende verjaardag vrijwel nooit op gras – in de weekenden kon dit bij de voetbalvereniging van onze ouders worden ingehaald. Wij speelden regelmatig tegen straten uit de buurt van de Laakkade – zeer incidenteel op gras. Op de hoek van de Oudemanstraat en de Laakweg lag immers een schuin aflopend grasveld waar met een beetje passen en meten kon worden geduelleerd. Ik kan me hier nog goed van herinneren dat ik in mijn fanatisme – om een bal binnen te houden – zo de sloot in ben gerend en bedekt onder het kroes de wedstrijd heb voortgezet – ik stonk als een bunzing. Er was ook voor onze tiende verjaardag al jarenlang sprake van passie en strijd.

Toch werd er niet overal op straat gevoetbald. In de buurten waar sprake was van binnentuinen waren de aangelegde grasvelden uitstekende locaties om het passen, trappen, glijden, aanvallen, verdedigen, koppen en alles wat bij voetbal komt kijken aan te leren. Naast aangeplante bomen en struiken werden passeerbewegingen ingezet om de tegenstanders uit andere straten of buurten op het verkeerde been te zetten. Boomstronken werden ontweken alsof Johan Cruyff als een balletdanser over een Madrileense tackle heen sprong. Techniek en tactisch inzicht werden geleidelijk aan spelenderwijs geoptimaliseerd – hier kwam destijds geen trainer, begeleider of voetbalschool aan te pas. Vrijwel alle spelregels – behalve buitenspel – werden toegepast. Bij de meeste partijtjes was de extra spelregel ‘drie corners penalty’ van toepassing. Wat hebben wij een plezier mogen beleven.

Als dieptepunt in mijn straatvoetbalcarri̬re beschouw nog steeds dat er ongecontroleerd Рniet door mijn persoontje Рeen bal door het voorraam van ̩̩n van de buren werd geschoten. Het was alleen wel jammer en triest dat de overleden buurman in de kamer lag opgebaard. Wij hadden daar natuurlijk nooit mogen gaan voetballen!

Van Andre Mulder – voormalig speler van ADO, LenS, W.I.K. en zaalvoetbalvereniging DALCO ontving ik de volgende bijdrage: de tuinen in Zuid West Den Haag konden in de jaren zestig als een ware – rasechte – voetbal clinic – worden gezien. Elke straat had zijn eigen team. Wij speelden onder de naam SBS1 (Schipborgstraat 1) complete competities – de wedstrijdschema’s hingen overal aan de kelderramen – waarbij vanaf de balkons kon worden meegenoten. Het ging er bloedfanatiek aan toe en betrof wedstrijden waar ik van wakker lag als we de volgende dag moesten voetballen. Wij hadden twee teams in de Schipborgstraat. Wij noemden ons het eerste en de andere het tweede (SBS2) – slaande ruzies waren naast het voetbal schering en inslag. Onze grootste rivalen waren de straatvoetballers van de Dwingeloostraat. Voorafgaande aan onze wedstrijden hielden we een soort van kennismakingskrachtmeting – degene die de bal het langst kon hooghouden mocht aangeven wie er bijvoorbeeld mocht aftrappen e.d. – de eerste morele overwinning kon in de wedstrijd worden meegenomen. Het hooghouden van de bal oefenden wij destijds tot in de treure. Uiteraard kwamen wij als elftal de tuin in – dus verzamelen in het portiek en dan in een sliert de tuin in. Veel ramen zijn destijds gesneuveld. Een man die op de parterre woonde, sneed alle ballen door die op zijn balkon belandde. Bepaalde ouders pikten dit niet – er kwam zelfs politie aan te pas. We hebben ooit eens een man van de gemeente gevraagd om het gras op een bepaalde dag te maaien en dat deed hij nog ook – ik ruik nog steeds dat grasveld nadat het was gemaaid. Toen ik tien jaar werd ben ik begonnen bij ADO in het team “de vossen” – inschrijven was mogelijk op een adres aan de Herman Costerstraat. De ADO-post viel daarna elke week in de bus. Eerst speelden wij onderlinge ADO-wedstrijden tegen andere elftallen met een dierennaam, zoals de Beren, de Tijgers, de Wolven enz. Er werd flink gescout langs de lijn – het was een eer om op veld 4 te mogen spelen. Dit veld bevond zich direct voor de kleedkamers – de overige ADO-velden lagen tegen de tribune van het grote ADO. Elke week weer kijken of je al geselecteerd was voor de pupillen die wel tegen andere clubs speelden. Zo was ik blij verrast dat ik vrij snel in het ADO-shirt uit tegen Quick mocht aantreden. Na mijn eerste ADO-seizoen ben ik naar W.I.K. vertrokken, daar speelden jongens uit onze straat. Hopelijk herkennen velen iets van mijn verhaal – einde bijdrage Andre Mulder.

Destijds – in een groot deel van de jaren zestig – had de KNVB nog geen behoefte aan welpen of miniwelpencompetities. Velen beschouwen dit als een gemiste kans – ook ikzelf heb een tijdje gedacht dat de KNVB veel eerder haar leeftijdsnormeringen had kunnen aanpassen. Anderzijds ben ik ervan overtuigd dat onze generatie juist zo balvast was omdat wij het voetbal – spelenderwijs – op straat hebben geleerd. Elke schooldag waren wij – na schooltijd dus – op straat aan het voetballen en leerden het spel met vallen opstaan. Natuurlijk er waren in die periode nog nauwelijks auto’s op straat en waren grote voetbalpartijen meer schering dan inslag. Afhankelijk van het aantal deelnemers werden de twee doelen dichter bij elkaar of verder van elkaar af geplaatst. In de meestal smalle straten werd men bijna gedwongen de bal diep in plaats van breed in te spelen. En geloof me – ondanks de drukbezette kinderhoofdjes of ander soort straatstenen werden de voorwaartsen veelal bereikt. Komt hier ons overzicht vandaan? Ik denk het wel. Wij hadden geen druk gebarende of te luid schreeuwende trainer of leider nodig om de juiste beslissingen te nemen. Kortom, misschien was het maar goed dat wij pas op tienjarige leeftijd op het gras mochten verschijnen. Tegen oudere straattegenstanders leerden wij – door o.a. sneller te handelen – de bal inderdaad sneller te spelen of door middel van een aangeleerde schijnbeweging een kop grotere tegenstander op het verkeerde been te zetten. Het was een mooie tijd die velen van u zich voor de geest kunnen halen.

Van Arie Verbaan, voorzitter van Duindorp sv., ontving ik de volgende bijdrage: ik heb leren voetballen in de Duindorpse Pampusstraat – een locatie met twee blinde muren. Wij waren daar dag en nacht te vinden – speelden o.a. partijtjes waaraan voorafgaande door te poten onze beste vriendjes als eerste werden gekozen. Er mocht alleen worden gescoord als we op de stoep en in de buurt van de put waren. Van het baltrappen tegen de blinde muur en het juist anticiperen.
Tesselseplein in de jaren 60

Nu Arie het over zitvoetbal heeft zie ik mijn broer en mijzelf gewoon in de woonkamer zitvoetbal spelen. Dat dit destijds niet zonder slag of stoot is verlopen moge duidelijk zijn – ons werd binnen de korste tijd verboden deze vorm van voetbal thuis in de woonkamer te beoefenen.

Bijdrage van Theo Wijsman Рvoormalig speler van Wit Blauw RK en W.I.K. Ik herinner me dat er veel buiten op straat werd gevoetbald. In onze straat, in de Helmersstraat in het Zeeheldenkwartier gebeurde dit halverwege de straat waar zich een lange muur bevond, ter afscheiding van de tuin van de parochie van de Elandkerk. Hier werd na schooltijd regelmatig van het ene naar het andere doel gevoetbald door de kinderen uit de straat. Ik kan me ook nog herinneren dat kinderen van alle leeftijden meededen en dat de oudere jeugd van de wijk de boel bij mekaar hielden en optraden of corrigeerden wanneer dat nodig was. Je was dan gewoon een voetbalster uit die tijd. Het was een geweldige en zorgeloze periode, waarin je niet zoveel aan je hoofd had. Sommige kinderen gingen na school rustig in een hoekje zitten met een bakje Cornuco chips en de Donald Duck. Wij, de straatschoffies waren buiten, altijd buiten, voornamelijk om te voetballen. Ik zie mijn moeder nog die kniestukken op mijn broeken naaien, wat moet ik een partij spijkerbroeken hebben versleten in die tijd. Later maakten wij gebruik van een aangelegd pleintje naast de Elandkerk in de Da Costastraat. Dit pleintje was ideaal voor twee spelers waarbij ieder een doel verdedigde. Hier werd niet echt partijvoetbal gespeeld maar hier werd getracht om zo snel en zoveel mogelijk van afstand doelpunten te scoren bij de tegenstander. Ik kan me herinneren dat we hier uren en uren na schooltijd bezig waren en verschillende schoenen kapot hebben geschoten. Ik denk dat we de spierkracht hier op dit pleintje hebben ontwikkeld door dag in dag uit te trainen. Als ik terugdenk aan de doelpunten die ik heb gemaakt (het waren er niet veel want ik was middenvelder/verdediger) dan staat me die tegen Laakkwartier thuis met oud ADO keeper Ren̩ Stam nog goed bij. Een afgeslagen bal uit de 16 kwam op ca. 25 meter afstand voor mijn voeten schuin buiten het strafschopgebied. Wat me vooral is bijgebleven is dat Ren̩ Stam die bal alleen heeft gehoord en men was 2 minuten bezig om de bal los te halen uit het net. Het was geloof ik nog de winnende treffer ook. Hulde aan dit pleintje! Tenslotte nog een 3e voetballocatie welke ik me kan herinneren. Hier voetbalden we niet zo vaak, vooral omdat het wat verder afgelegen lag en het alleen al 45 minuten wandelen was om er te komen. Het was het grasveldje aan het Burgemeester de Monchyplein bij het stadhuis en bij het politiebureau. Hier gingen we ongeveer eens in de twee, drie maanden naar toe met de jongens uit de buurt. Ik weet nog wel dat het altijd onzeker was of het veldje beschikbaar was. Als het al bezet was door anderen uit andere wijken had je pech, of -en dit gebeurde meestal- er werd een grotere partij gevormd zodat iedereen kon meedoen. Wat ik me hier nog van herinner is dat vooral mijn moeder hier niet blij mee was want als het ook maar even drassig was dan zaten al je kleren vol met modder en troep.

Eindelijk was het dan zover, het moet op zaterdag 15 april 1967 zijn geweest dat mijn tweelingbroer en mijn persoontje – geheel in het nieuw gestoken, inclusief voetbalschoenen, als links en rechtsbinnen het veld betraden. Van sponsors had men in die tijd nog nooit gehoord – dus pa moet in die tijd vele uren extra hebben gewerkt. In die tijd hanteerde men het zogenaamde 1-3-2-5 systeem – waarbij met name de links en rechtsbinnen tevens als een soort van middenvelders zich de benen uit het lijf moesten lopen. En dit gebeurde dan ook. Dat mijn broer twee doelpunten scoorde en ikzelf geen was totaal geen probleem – onze eerste overwinning bij de pupillen werd gevierd alsof wij de Europacup 1 hadden gewonnen. Allemaal herkenbaar toch?

Uiteraard kan iedereen een schijnbeweging aanleren – echter dat maakt je nog geen goede voetballer. Het gaat ook om inzicht en het kiezen op welk moment je welke actie maakt. Zelfs in het hedendaagse profvoetbal zie ik spelers die voordat zij de bal verplaatsen nog een keer moeten goedleggen – mijns inziens onbegrijpelijk. De kunst van het 1 keer raken kan worden aangeleerd. Zolang ik jeugdspelers zie die met niemand in de buurt het spel met allerlei extra bewegingen vertragen opteer ik ervoor dat die voetbalscholen het passen en trappen nog intensiever gaan oefenen. Nogmaals, dit alles leerden wij op straat en dan is het echt niet zo gek dat o.a. onze hedendaagse Marokkaanse en Caraïbische straatvoetballertjes steeds meer uitblinken op het veld. De meeste van hen hebben het voetbal gewoon op straat geleerd. Dat deze talenten zich tegenwoordig op kleine – door hekken omgeven – buurtveldjes kunnen manifesteren moge duidelijk zijn. Waar in de jaren 50, 60 en 70 de straat het domein was om zich te ontwikkelen zijn dit tegenwoordig de omheinde Richard Krajicek en Johan Cruyff buurtsportlocaties. Daar kunnen onze hedendaagse voetbalscouts gegarandeerd de nodige talenten aan hun palmares toevoegen.

Onze generatie – maar ook eerdere en latere generaties zijn en blijven liefhebbers van het voetbalspel. Dit beseffende is het gewoon grappig en boeiend om met een aantal van die inmiddels jaren zestig oude knarren drie keer per week een soort van walking football te spelen. Dat hierbij een goede warming up dringend noodzakelijk is lijkt mij duidelijk – we hebben het hier over voormalige voetbaliconen van tussen de 60 en 80 jaartjes jong. Met nadruk op jong – zeker gezien het feit dat als de krakende mannen op gang komen men het als onacceptabel beschouwd dat een simpel partijtje wordt verloren. Ik nodig u uit om op maandagochtend en woensdagochtend dit bejaarde voetbalgezelschap op Houtrust te bewonderen – op vrijdagochtend kan dit bijvoorbeeld bij W.I.K. en DUNO. Ook bij Vredenburch, Laakkwartier (ADO) en andere clubs kan walking football worden gespeeld. Het enige verschil met straatvoetbal van vroeger is dat er nu op kunstgras wordt gespeeld, men over minidoeltjes beschikt en men hesjes draagt om de duellerende teams te onderscheiden. Ik kan gerust concluderen dat deze partijtjes ons terugbrengen naar de goede oude straatvoetbalperiode – oude tijden herleven.

Rini Toet
04-10-2023